Contact 1: Salut!
Vocabulaire:
woorden: oefenen
uitdrukkingen: oefenen
Contact 2: Ils vont où?
Vocabulaire:
woorden: oefenen
uitdrukkingen:
oefenen
Grammaire:
werkwoord aller: oefening
Contact 3: Vous êtes là?
Vocabulaire:
woorden: oefenen
uitdrukkingen: oefenen
Grammaire:
werkwoord être: oefening
Contact 4: Tu as de la chance.
Vocabulaire:
woorden: oefenen
uitdrukkingen: oefenen
Grammaire:
werkwoord avoir: oefening
Contact 5: Comment tu t'appeles?
Vocabulaire:
woorden: oefenen
getallen tot 20: oefenen
uitdrukkingen: oefenen
getallen 1-10: oefening
getallen 11-20: oefening
Grammaire:
werkwoorden op -er: Instructie
werkwoorden op -er: Invuloefening
Contact 6: Il est temps!
Vocabulaire:
woorden: oefenen
uitdrukkingen: oefenen
Grammaire:
beleefdheidsvorm: oefening
klok: oefening, oefening
Contact 7: Le professeur est très gentil.
Vocabulaire:
woorden: oefenen
uitdrukkingen: oefenen
Contact 8: Elles ont les cheveux blonds.
Vocabulaire:
woorden: oefenen
uitdrukkingen: oefenen
Grammaire:
bijvoeglijk naamwoord: filmpje
bijvoeglijk naamwoord: oefening, oefening
les yeux et les cheveux: oefening
Il/Elle est comment?: oefening
Comment sont ses cheveux?: oefening
Contact 9: De quoi as-tu besoin?
Vocabulaire:
woorden: oefenen
uitdrukkingen: oefenen
Grammaire:
de ontkenning: oefening
Contact 10: Et avec ça?
Vocabulaire:
woorden: oefenen
uitdrukkingen: oefenen
Contact 11: Un peu plus loin.
Vocabulaire:
woorden: oefenen
woorden: kruiswoordraadsel
uitdrukkingen: oefenen
Contact 12: C'est mon chouchou.
Vocabulaire:
woorden: oefenen
woorden: kruiswoordraadsel
uitdrukkingen: oefenen
Contact 13: Quelle belle maison!
Vocabulaire:
woorden: oefenen
woorden: kruiswoordraadsel
uitdrukkingen: oefenen
Contact 14: Qui est à l'appareil?
Vocabulaire:
woorden: oefenen
woorden: kruiswoordraadsel
uitdrukkingen: oefenen
Contact 15: On a très faim.
Vocabulaire:
woorden: oefenen
woorden: kruiswoordraadsel
uitdrukkingen: oefenen
Contact 16: Je peux regarder la télé?
Vocabulaire:
woorden: oefenen
woorden: kruiswoordraadsel
uitdrukkingen: oefenen
Contact 17:
Vocabulaire:
woorden: oefenen
woorden: kruiswoordraadsel
uitdrukkingen: oefenen
Contact 18: Je peux revenir chez vous?
Vocabulaire:
woorden: oefenen
woorden: kruiswoordraadsel
uitdrukkingen: oefenen
Contact 19: Il va faire beau.
Vocabulaire:
woorden: oefenen
woorden: kruiswoordraadsel
uitdrukkingen: oefenen
Contact 20: Vive les vacances!
Vocabulaire:
woorden: oefenen
woorden: kruiswoordraadsel
uitdrukkingen: oefenen
Vocabulaire:
woorden: oefenen
uitdrukkingen: oefenen
Contact 2: Ils vont où?
Vocabulaire:
woorden: oefenen
uitdrukkingen:
oefenen
Grammaire:
werkwoord aller: oefening
Contact 3: Vous êtes là?
Vocabulaire:
woorden: oefenen
uitdrukkingen: oefenen
Grammaire:
werkwoord être: oefening
Contact 4: Tu as de la chance.
Vocabulaire:
woorden: oefenen
uitdrukkingen: oefenen
Grammaire:
werkwoord avoir: oefening
Contact 5: Comment tu t'appeles?
Vocabulaire:
woorden: oefenen
getallen tot 20: oefenen
uitdrukkingen: oefenen
getallen 1-10: oefening
getallen 11-20: oefening
Grammaire:
werkwoorden op -er: Instructie
werkwoorden op -er: Invuloefening
Contact 6: Il est temps!
Vocabulaire:
woorden: oefenen
uitdrukkingen: oefenen
Grammaire:
beleefdheidsvorm: oefening
klok: oefening, oefening
Contact 7: Le professeur est très gentil.
Vocabulaire:
woorden: oefenen
uitdrukkingen: oefenen
Contact 8: Elles ont les cheveux blonds.
Vocabulaire:
woorden: oefenen
uitdrukkingen: oefenen
Grammaire:
bijvoeglijk naamwoord: filmpje
bijvoeglijk naamwoord: oefening, oefening
les yeux et les cheveux: oefening
Il/Elle est comment?: oefening
Comment sont ses cheveux?: oefening
Contact 9: De quoi as-tu besoin?
Vocabulaire:
woorden: oefenen
uitdrukkingen: oefenen
Grammaire:
de ontkenning: oefening
Contact 10: Et avec ça?
Vocabulaire:
woorden: oefenen
uitdrukkingen: oefenen
Contact 11: Un peu plus loin.
Vocabulaire:
woorden: oefenen
woorden: kruiswoordraadsel
uitdrukkingen: oefenen
Contact 12: C'est mon chouchou.
Vocabulaire:
woorden: oefenen
woorden: kruiswoordraadsel
uitdrukkingen: oefenen
Contact 13: Quelle belle maison!
Vocabulaire:
woorden: oefenen
woorden: kruiswoordraadsel
uitdrukkingen: oefenen
Contact 14: Qui est à l'appareil?
Vocabulaire:
woorden: oefenen
woorden: kruiswoordraadsel
uitdrukkingen: oefenen
Contact 15: On a très faim.
Vocabulaire:
woorden: oefenen
woorden: kruiswoordraadsel
uitdrukkingen: oefenen
Contact 16: Je peux regarder la télé?
Vocabulaire:
woorden: oefenen
woorden: kruiswoordraadsel
uitdrukkingen: oefenen
Contact 17:
Vocabulaire:
woorden: oefenen
woorden: kruiswoordraadsel
uitdrukkingen: oefenen
Contact 18: Je peux revenir chez vous?
Vocabulaire:
woorden: oefenen
woorden: kruiswoordraadsel
uitdrukkingen: oefenen
Contact 19: Il va faire beau.
Vocabulaire:
woorden: oefenen
woorden: kruiswoordraadsel
uitdrukkingen: oefenen
Contact 20: Vive les vacances!
Vocabulaire:
woorden: oefenen
woorden: kruiswoordraadsel
uitdrukkingen: oefenen